Het is een ochtend waarop in theorie geschreven kan worden. Ik voel het aan de incoherente zinnen en zinsdelen die zich steeds opdringen aan mijn brein. Maar het zijn ook de ochtenden dat dat in de praktijk niet zo wil lukken, dat daadwerkelijke schrijven. De woorden en de zinnen zoeven sneller en bombastischer voorbij dan een zwavelige scheet die je reukorgaan binnendringt. Ik kan niet kiezen tussen de wat meer filosofischer overpeinzingen die neigen richting zwartgalligheid en cynisme, en de humoristisch bedoelde, platte en triviale gedachten. Het is vreemd, hoe ik af en toe simultaan zo’n complex en simpel brein kan bezitten. Zou het een afleidingsmanoeuvre zijn van mijn eigen verstand, dat me leidt naar passiviteit, in plaats van handelen om dromen na te jagen?
   Ik ben eens begonnen aan een soortement roman, als het dan toch over dat dromen gaat. Het toegeven hiervan voelt kwetsbaarder dan met mijn opengesperde benen wijd in een ziekenhuiskamer liggen met dertien personen medisch personeel eromheen. Ik kan het weten.
   Het hele document beangstigt me nu dan ook. Ik durf het stuk zelfs niet eens meer te openen, omdat dat zou verraden dat ik niet weet of ik dit wel kan. Of wellicht meen ik al te weten dat ik het zeker níet kan. Het toegeven van het bestaan van een opzet voor een roman, betekent ook toegeven aan de levensgrote, honderden kilo’s wegende, tanden ontblotende, beren op de weg. Beren waarover ik me alsmaar laat struikelen, waardoor ik rechtsomkeert maak naar mijn beginpunt; het niks. 
   Het document bestaat onaangeroerd op mijn laptop, wachtend en smachtend om heropend en hervat te worden. Ik weet welke kant ik ermee op wil. Stoffig en zwaarmoedig mag het worden. Het klinkt weinig appetijtelijk, dat besef ik. Maar in de literatuur houd ik zelf ontzettend van de stoffige en zwaarmoedige fictie. De gebezigde taal van het verhaal mag bijna uitstijgen boven het verhaal zelf. Nee, beter nog: tezamen moeten ze prijken via de duffigheid die de letterkunde, en de droefgeestigheid van het leven, kunnen zijn. En in de eerste plaats zou ik toch juist dát verhaal willen schrijven waarvan ikzelf houd, dus zou ik precies zoveel taligheid en melancholie willen beschrijven als die ik graag lees.
   Maar wat een vreselijk tijdverdrijf is het om uitgerekend die ideaalbeelden na te streven waarbij je voor je gevoel het hardste naar beneden kunt donderen in één grote, beschamende leegte van falen. Men neigt in zo’n geval toch verstandigerwijs meer naar totale ontkenning van diens dromen? Dat was toch zeer zeker wel mijn strategie, de afgelopen tweeëndertig jaren.
   Het lukt me alleen zo lastig; dat verloochenen van wat ik graag zou willen bereiken. Als een onvermijdelijke, plotseling opkomende puist na een week vol vettig vreten, overvalt het me toch steeds opnieuw, waardoor ik de neiging voel te knijpen totdat er wat uitkomt. Dan is daar weer dat beeld waarin het me lukken zou een roman te schrijven en voel ik dat alleen dat wellicht vorm zou kunnen geven aan die schamele hoeveelheid ambitie die ik bezit.

Maar dan starten de grommende beren met het afvuren van hun belemmerende woorden richting mijn daadkracht en overtuigingen:
Ik kan niet schrijven. Ik ben niet goed genoeg.
Tot de volgende puist opkomt en me meldt:
Ik kan ook niet níet schrijven.
Knijpen dan maar, totdat er af en toe wat uit komt.  

4 gedachten over “”

  1. Anita Davids

    Superstoer Robin dat je dit doet en kan. Met bewondering, plezier en verwondering gelezen. Dankjewel voor je openhartigheid.

Laat een reactie achter

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *