Het verkeerslicht stond op rood, dus stond ik met een knallende radiozender aan en op de toppen van mijn longen zingend, te wachten tot het groen zou worden.
Naast me stopte een stoer bedoelde volkswagen Golf met lichtmetalen velgen en protserige spoiler. Daarin gezeteld zaten twee jongemannen met even zulke lichtmetalen sieraden en protserige tatoeages, met hun blikken strak gericht naar mij en mijn Seat sedan, speciaal voor uitgebluste moeders en hun complete gezinnen.
Bij het ontmoeten van hun blikken draaide ik abrupt mijn hoofd naar de radio en friemelde doelloos aan wat knoppen, omdat ik me tegenwoordig geen raad meer weet met mannelijke aandacht. Hun pogingen oogcontact te krijgen priemden dwingend via de hoeken van mijn gezichtsveld mijn autoraam binnen. Ik poogde mijn stoplicht met gedachtekrachten groen te staren om snel te kunnen vluchten uit de ongemakkelijkheid, maar faalde daarin zoals ik op wel meer gebieden doe in mijn leven.
Sowieso voelde ik alsnog twee brandende paar ogen mijn aura binnendringen via mijn zijraampje, dus ik besloot ze toch nog eens aan te kijken. Juist op dat moment kregen zij een groen verkeerslicht voor hun neus, waardoor ons vluchtige contact alsnog relatief snel verbroken werd, de God zij gedankt.
Zwaaiend en handkusjes via de ether mijn kant opsturend, scheurden ze het kruispunt over om uit mijn zicht te verdwijnen.
Toch enigszins vergenoegd over deze flirterige gebaren vervolgde ik ook mijn route toen mijn stoplicht mee werkte, maar tegelijkertijd voelde ik me ook ietwat een verrader. Zouden ze namelijk ook zo gezwaaid en gezoend hebben als ze zouden weten dat ik enkele seconden voor onze ontmoeting een beetje in mijn broek plaste tijdens een nies?
En dat dat was door het feit dat in mijn buik ons derde en vierde kind bezig zijn mijn pens wederom tot ongekende proporties te verbouwen, waarna ik me straks hoogstwaarschijnlijk uitgelubberd en uitgezakt door het leven verder zal moeten voortbewegen?
Ik voelde me toch lichtelijk een valserik; zomaar deze aandacht in ontvangst nemen als ware een jong bloempje, terwijl de komende zes maanden aan dragen me vermoedelijk meer op een hippopotamus gaan doen laten lijken dan op een appetijtelijk grietje.
