De man des huizes heeft een onverklaarbare en reusachtige fobie voor alles dat op een muis of rat lijkt. Het klinkt grappig, en dat is het van een afstandje ook, maar het gevolg is wel dat ikzelf bij ieder hagelslagachtig object dat op de grond ligt meteen weer een dozijn muizenklemmen moet plaatsen, om mijn partner gerust te stellen dat we al die vijandige binnendringers in onze tuin bruut en zonder genade ter ziele helpen.
Zelf ben ik ook niet per se liefhebber van die kleine knaagdieren wanneer ze onaangekondigd in mijn gezichtsveld verschijnen, maar in mijn jeugd was ik wel in het bezit van meerdere tamme ratten. Dus enige affiniteit met de getemde versie van de beesten had ik van nature blijkbaar wel. Daarom ook dat ik mij zo’n wrede moordenaar voel waarschijnlijk, wanneer ik mijn ronde door onze achtertuin maak om alle lijkjes te verzamelen.
Ik trek dan van die goedkope, veel te ruimvallende, doorschijnende plastic handschoenen aan die ze op benzinestations gebruiken wanneer je bang bent een spatje benzine op je handen gedruppeld te krijgen. Persoonlijk vind ik dat een teken van onkunde, als ook eeuwige zonde want de geur van benzine is net zo overheerlijk als de geur van een versgebakken appeltaart die pompeus staat af te koelen op je aanrecht. Waarom zou je je de mogelijkheid ontzeggen daar wat van op jezelf te morsen?
Kortom: ik ben gehandschoend bewapend tegen de smet en smerigheid van de dood en zorg ervoor dat het muizenlijkje niet in aanraking kan komen met mijn onschuldige, door hogerhand gestuurde, handen. De geur van een vers kadaver wint het dan weer niet van die dampende appeltaart van eerder.
Ik smeer altijd alvast een puntje pindakaas op een mes, zodat ik de val meteen bij kan vullen en zo twee vliegen in één monsterlijke klap kan vangen. Zo dus ook vanochtend. Ik keek in ons vaste muizenklemmenhoekje en zag dat de val verdwenen was. Dat is meestal geen goed teken, want dan is zo’n arm dier vaak niet in één keer overleden, maar nog aan de wandel geraakt om te proberen te kunnen ontsnappen uit de griezelige klem die zijn ruggengraatje al deels gebroken heeft, maar nog niet de genadeslag heeft gemaakt. Zijn bekje wel vol met pindakaas die hem kon doen overleven tijdens deze barre lente, maar toch de dood al in de ogen kijkend zonder een weg terug.
Ik besloot de situatie even te laten zoals die was en eerst mijn kinders te bezorgen bij de crèche. Hoewel ik ze niet flauw op wil voeden, besloot ik dat ze nog enigszins te jong waren een gemartelde muis te bekijken waarbij de paniek nog in zijn levenloze oogjes afgeschreven staat.
Dus deze keer pas na mijn thuiskomst van de peuterspeelzaal, greep ik de pindakaas, mijn plastic handschoenen en trok ten strijde. Op zoek naar de verdwenen muizenval. Het ding bevond zich onder en achter een hele berg troep die maar niet vanzelf naar de vuilnisbelt lijkt te lopen, dus nam ik een bezemstok ter hand en porde het daarmee wat dichter naar mezelf toe.
Pas toen zag ik het. Een zure golf trok uit mijn maag omhoog, ik deinsde een stap achteruit en liet de bezemstok uit mijn handen glippen. Het beest dat in de val zat, was geen muis meer te noemen. Het was minutieus en met grote zorgvuldigheid aangevreten. Zijn oogjes waren uit hun kassen gepikt en de vacht van zijn neus en voorhoofdje was weggevreten, waardoor alleen het schedelbot nog zichtbaar was met wat rode bloederige vlekken als restmateriaal. Zijn buikje was nauwgezet opengereten en de ingewanden waren er uit gekloven, waardoor alleen nog de ruggengraat en wat ribbetjes tentoongesteld lagen, maar het lijfje van de muis verder een hol omhulsel was van vacht en uiterste wanhoop. Het was een barbaarse afslachting geweest met een slachtoffer dat weerloos was.
Bij wijze van bewijsmateriaal maakte ik foto’s van plaats delict en het slachtoffer en speurde ik naar eventuele sporen van de dader. Verdere duidelijkheid bleef echter uit en de getroffene belandde in de kliko.
Het voorval liet me evenwel niet los en ik zocht raad bij mijn familie vanochtend om kwart voor negen via ons digitale groepsgesprek, inclusief foto’s van de toegedane schade. De aanblik van een half verorberde muis tijdens je ontbijt is best prima te behappen toch? Mijn vader bracht enkele opties te berde over welk beest op deze wijze een muis kan toetakelen. Het ging over de mogelijkheid van kannibalisme, waarbij tante Truus de Spitsmuis haar eigen neefje dit wel zou kunnen aandoen, in tijden van honger en schaarste. Of zelfs een onschuldig ogend koolmeesje blijkt van een hapje vlees te houden wanneer het makkelijk voorhanden is.
En toen viel mijn frank. Mijn bloedeigen kinderen en ik hadden dit bloedbad veroorzaakt. Enkele weken geleden mochten ze bij hun opi, de man die toevalligerwijs zoveel verstand heeft van het gevogelte, zelf een vogelhuis schilderen. Het houten bouwwerk was door de beste man in elkaar getimmerd en mijn kleintjes mochten het bekladden en versieren naar gelang, zoals traditie in de familie voorschrijft. De bontgekleurde vogelhuisjes droogden, werden bespoten met een duizeligmakend vernis en aan onze schutting getimmerd. Samen met de meiden heb ik nog wat nestmateriaal beschikbaar gesteld in de vorm van uit elkaar gepulkt henneptouw, opdat de eventuele vogels een warm en comfortabel welkom konden hebben in hun nieuwe verblijfplaatsen.
Diezelfde dag nog waren er enkele koolmeesjes die zich de vertrekken toe-eigenden en al “ah”-end en “oh”-end en “MAMA KIJK HIJ GAAT IN DE MIJNE”-end kwamen we tot de conclusie dat ze zelf nog meer bouwstoffen aan het aanvliegen waren om een nest te vormen en te verfraaien. We hadden nieuwe bewoners en we konden niet meer trots zijn dan dat we waren.
Tot nu.
We hebben simpelweg gewelddadige wanschepsels onze tuin in gelokt die zich al te schaamteloos voeden met de dood en verderf van andere wezens. Wie anders dan zij, kunnen het geweest zijn? Al sinds jaar en dag sterven hier muizen in klemmen. Pas nu we nieuwe bewoners in de tuin hebben, worden ze uitgehold tot op het bot.
Ik zie de afschrikwekkende mormels nu nog doorlopend aanvliegen in hun fleurige huisjes, maar ineens met walging en verachting. Wat kan ik echter nu nog bewerkstelligen tegen de beestjes? Ik ben als de dood voor ze. Ik heb gezien wat ze kunnen doen en waar ze toe in staat zijn. Meedogenloos namen ze hun betrekking in de huisjes van mijn onverdorven kroost om vanuit daar op bloeddorstige wijze de dierenwereld in onze tuin uit te buiten.
Bij mijzelf slaat nu wel de twijfel toe nog meer muizenvallen te plaatsen. Ik weet niet goed wat ik erger vind: enkele muisjes in de tuin, of de bedreigende aanwezigheid van een psychopathisch schepsel dat op zoek is naar slachtoffers om op gewelddadige wijze te folteren en ontleden voor eigen gewin. Ik zou ze meer macht geven dan ze toekomt, wanneer ik her en der dode muizenlichaampjes zou veroorzaken. Wellicht is het de meest veilige situatie te omarmen dat we zo’n ruimbedeelde fauna in onze tuin bezitten en ons op die manier vooral niet te mengen in het ecosysteem van eten en gegeten worden dat daarmee gepaard gaat?
Mijn vent moet maar in intensieve therapie voor zijn angststoornis en die vogelhuisjes gaan we ritueel verbranden, wanneer de koolmeesjongen uitgevlogen zijn.