Een snerpende, benauwde snak naar adem schoot huiveringwekkend uit de box omhoog. Ik rende naar de box toe waar mijn pasgeboren tweeling in lag en tilde snel het mannetje op dat naar adem leek te happen. Ik hield hem hoog tegen me aan, met zijn gezicht en neus vrij over mijn schouder heen. Hij herstelde na enige tijd, hervatte een snotterig adempatroon en ik besloot me aangesteld te hebben. Natuurlijk snakte hij niet letterlijk naar adem. Hij en zijn broer waren al twee dagen verkouden, maar ik moest toch niet plots in de overbezorgde moeder ontspruiten, want dan zou ik de komende achttien jaar nog vaak enkele hartverzakkingen ondergaan als moeder van vier.
Bovendien stond er al een afspraak bij de huisartsenpost gepland vanwege zijn broertje die de verkoudheid wat slechter door leek te komen, dus ik was al mensen tot last met dit vermoedelijk onschadelijke virusje dat mijn zuigelingen te pakken hadden.
Zo bepaalde ik al snel dat het een akelig, doch onschuldig, moment was van een baby waarbij de hoeveelheid snot even geen weg kon vinden. Meer niet. Dat moest toch zo zijn. Het zou toch niet kunnen dat mijn kinderen daadwerkelijk iets ernstigs zou overkomen. Dat kon niet, dat mocht niet, want dat zou ik zelf nooit kunnen trekken. Dus het was niet.
Ik trok de carnavalskleding aan bij de oudste helft van mijn kroost, smeerde boterhammen en keek met gepaste dwang de wijzers van de klok in de rondte totdat het tijd zou zijn om te vertrekken, vanwege een vanuit mijn onderbuik groeiende onrust.
Het gebeurde nog eens; het happen, het snakken en uiteindelijk zelfs paars worden. Allebei mijn baby’s werden steeds slapper en begonnen meer en meer op de lappenpoppen van mijn oudste twee meisjes te lijken; al hun ledematen hingen bewegingloos langs hun kleine lijfjes naar beneden.
Mijn bezorgdheid groeide. Wat nu als ik me niet aangesteld had? Wat als ze langer stopten met ademen? Zou er op tijd hulp zijn? Was het überhaupt mogelijk dat de ambulance er zou zijn vóór hun gestopte ademhaling ze fataal zou worden?
In recordtempo snoerde ik de ieniemienie tweeling in hun te grote vestjes, te grote maxi cosi’s en in onze afzichtelijke rode bus.
Met omi tussen ze in scheurde ik met een duchtig overschreden snelheid door de bebouwde kom en richting het ziekenhuis twintig minuten verderop. We zouden te vroeg zijn voor de afspraak, maar dat leek me ineens onbelangrijk.
Aangekomen in het ziekenhuis en bij de dienstdoende arts ging het snel, erg snel. Ze zag een van de twee, vroeg of hij er al lang zo aan toe was, en snelde de gang op met een telefoon in haar handen en rond roepend over de afdeling.
Schreeuwend vroeg ik of ik te laat was. Of ik het fout had gedaan. Of ik te lang had gewacht om mijn eigen zoontjes te redden.
Ze riep terug onze ruimte in dat ik me geen zorgen hoefde te maken, maar getuige haar paniekerige gedrag in de gang van de huisartsenpost was dat precies wél wat ik moest doen.
Na wat vruchteloze belpogingen pakte ze de oudste van mijn twee baby’s uit mijn armen, sommeerde omi en mij om haar te volgen en bulderde onaangekondigd de spoedeisende hulp op waar ze zich een onderzoekskamer toe-eigende en het personeel in de directe omgeving ter plaatse riep.
We zijn er nog steeds nu, in dat ziekenhuis.
Één klein verkoudheidsvirusje, maar twee jongens van vier weken oud die aan de saturatiemonitors en zuurstofslangen kwamen te liggen. Enkele dagen later kwamen daar een andere vorm van zuurstof, méér zuurstof en sondevoeding bij. En nu hopen we met elke vezel in ons lijf dat de zuurstof niet vervangen hoeft te worden door beademing.
Mijn baby’s de hele dag van elkaar gescheiden vanwege de hoeveelheid slangen en apparaten waar ze aan gekoppeld zijn, die simpelweg niet meer bij elkaar op één kamer passen.
Mijn baby’s voor wie zelfs knuffelen eigenlijk teveel energie kost om te zorgen dat ze niet uitgeput te raken, terwijl ze dit virus bestrijden dat geniepig hun piepkleine longetjes in is gekropen.
Mijn baby’s die door twee verpleegkundigen vastgegrepen moesten worden vanwege de sonde die in hun kleine neusje ingebracht moest worden, waar ze zo verdrietig van werden dat ze meteen weer zo lijkbleek werden als op moment van opname.
Mijn baby’s niet bij mij, niet bij hun papa, niet bij hun grote zussen.
Mijn hart dat iedere dag een beetje kleiner wordt en meer pijn doet, als ik zie dat mijn vriendjes meer afglijden, in plaats van dichter bij me terug komen.
Vandaag kregen ze een octopusknuffeltje, vol met tentakeltjes waar ze aan kunnen trekken in plaats van aan een van de talloze slangetjes die in en aan ze vast zitten.
Als die octopusjes wil ik acht armen hebben. Twee voor alle vier mijn kinderen die nu gescheiden zijn van mij en van elkaar.

Hoi Robin, jeetje wat schrikken dat de jongens in het ziekenhuis liggen. Lijkt me verschrikkelijk om je kinderen zo te zien. Sterkte de komende tijd en laten we hopen dat ze snel weer naar huis mogen! Hou je taai. Liefs, Renée en Gijs
Robin en Marc, dat is verschrikkelijk en we wensen jullie heel veel medeleven met deze
verschrikkelijke opname in het ZH. dat moet écht erg voor jullie zijn en ook voor de twee zusjes.
Hopelijk gaat het snel weer bergopwaarts met hen ipv bergafwaarts. lieve groetjes Ria Poirters. 😉