Waarom is het dat ik mij altijd minderwaardig voel in gezelschap? Zowel de gezelschappen van grote proporties als die waarbij ik een intieme tête à tête met iemand heb, maken mij klein in mijn zijn. Ik plaats mijzelf in volle onzichtbaarheid en verdwijn in een door mijzelf geïndoctrineerd mechanisme van reageren vanuit de overtuiging dat mijn breincellen nooit die van een waardig gesprekspartner zouden kunnen toebehoren.
Walgen kan ik, van die frivole maatschappij waarin eenieder gezegend is met voldoende zelfvertrouwen miezerige ochtend na ochtend zijn voordeur uit te stappen; het helse kabaal in, dat een leven menswaardig maakt. Zulk soort vertrouwen in het eigen zelf ervoer ik nooit, zo ver als mijn bewuste herinneringen in mijn verleden strekken.
Het leven is zowel ingewikkeld als eenvoudig, door deze manier van zien. De passiviteit die gepaard gaat met zulks soort hardnekkig gedachtengoed werkt verlammend als ook danig beschermend. Het creëert een afstand tussen mijzelf en de menselijke maatschappij waarin ik niet ambitieus hoef mee te dingen naar een aanzienlijk bestaan, omdat ik bij voorbaat weet dat dat een ijdele hoop is. Ik hoef niet, want ik kan niet. Men poogt toch niet een zuigeling een rekensom op te laten lossen, met de simpele reden dat deze hiervoor niet over afdoende mentale capaciteit beschikt?
Dientengevolge doe ik niets. Nihil. Mijn existentie is een futiliteit en had evengoed niet hoeven zijn. Ik zwelg door de dag, overgoten met peinzingen over waarom ik ben zoals mijn persoonlijkheid is.
Zo graag zou ik iemand anders kunnen zijn, zo’n kinderlijke jaloezie kan ik mij gewaarworden wanneer ik anderen observeer en bestudeer. Niet om hun bereikte doelen of hun bezittingen, nee. Veel meer om hun zelfvertrouwen of tenminste de goed gelukte veinzing daartoe, waarmee zij nochtans een veel bevredigender leven leiden.
Er schuilt een ongekende kracht in assertiviteit en zelfverzekerdheid, al was het maar één greintje daarvan, die mijns inziens als de twee grootste veroorzakers van een voldoenend leven beschouwd moeten worden. Want wanneer niet in het bezit van een of beide; wat kan dan bereikt worden behalve een afschrikwekkend, eenzaam en misantropisch bestaan?
Successen, voortgedreven uit een stabiel vertrouwen in het eigen kunnen, zijn mij dan ook volledig vreemd op een manier waarop een jonge wees zijn ouders mist terwijl hij ze nooit gekend heeft; niet weten hoe het mag voelen, echter alsnog het schrijnende gemis ervan ervaren. Wetende dat zovéél anderen de voorspoed en vreugde ervan wel kennen, maar doodeenvoudig nooit de kans hebben dat zelf te ervaren.
Mijn enige en grootste bereikte triomfen zijn mijn twee dochters, al besef ik dat ik daar wezenlijk geen lof voor mag ontvangen. Hun pracht en kracht wordt toch veelal bepaald door hun geweldigheid, meer dan door mijn liefde of toewijding. Trots ben ik wel, op het succes dat zij zijn, ab initio.
Maar eenzaam en afschrikwekkend is het toch zeker ook te noemen, jawel, een levenswandel zoals deze. Het is een teistering zo door het leven te dwalen, zonder vooropgezet doel behalve het einde ervan mee te maken.
Ambities heb ik nog nooit ervaren; een vurig verlangen is mij des te bekender. Eindeloze hunkeringen dienen zich dagelijks opnieuw aan bij het ontwaken, wanneer de dag zo ongevuld en uitgestorven op me afstevent bij het opkomen van een misplaatst levenslustige zon.
Ik poog mij dan in te beelden hoe eenieder om mij heen zich moeiteloos en moedig op zijn volwassen verplichtingen stort, zonder zich daarbij te voelen verdrinken in een oceaan van bekommernis die opdoemt bij ieder sociaal contact, iedere verbintenis die aangegaan wordt gedurende de dag waarvoor een vertrouwen in het zelf onontbeerlijk is. Dan kan ik niet anders dan mij verliezen in rusteloos smachten naar een zweem van dat vertrouwen in mijn eigen individu.
Dat heeft zich echter nog nooit meester over mij gemaakt, integendeel. Het spiegelbeeld in mijn slaapvertrek vertelt mij nog voor het openen van de gordijnen waar langs het zonlicht binnen zal dringen, dat opnieuw een dag heeft moeten aanbreken zonder fiducie in mijn wezen. Waar is het toch, dat een ander dit verwerft?